7

 

 

 

 

De volgende ochtend was Michael zoals gewoonlijk al voor zes uur wakker. Dat zou wel nooit meer overgaan. Bezig zijn was een verslaving. Toen hij nog stuurman van de loodsboot was, had hij diensten van twaalf uur gehad, en zelfs als hij nachtdienst had, had hij nooit overdag kunnen slapen. Nu was het nog erger. Pensionering betekende gedwongen nietsdoen, en dat vond hij alarmerend.

Jeanie was een lui type geweest. Soms zat ze uren achter elkaar in haar kamer, en als hij haar dan vroeg waar ze mee bezig was, dan zei ze dat ze aan het werk was. Nou, zo zag het er niet uit. Soms liet ze haar deur een beetje openstaan, en als hij dan naar binnen keek, dan lag ze met gesloten ogen en soms niet eens aangekleed op haar bed naar muziek te luisteren. En sommige muziek vond hij wel mooi – fanfarekorpsen, marsmuziek, melodieën met een duidelijke dreun, liedjes uit oude musicals – maar dat soort muziek speelde ze nooit. Meestal draaide ze vioolmuziek of pianomuziek, zo wee dat hij er spontaan van naar de plee moest. ‘Pismuziek’ noemde hij het denigrerend als ze zich weer eens afstandelijk gedroeg. Hij had geen idee waarom hij zich zo ergerde aan het feit dat ze zo introvert was, maar dat hij zich ergerde was een ding dat zeker was. Hij had zin om tegen haar te schreeuwen en haar door elkaar te schudden. Dat deed hij natuurlijk nooit, maar onder de oppervlakte bleven de woede en de verontwaardiging aanwezig. Alleen Peggy wist dat hij zich zo voelde.

Misschien hadden ze beter niet aan kinderen kunnen beginnen. Per slot van rekening waren ze gelukkig geweest toen ze nog geen kinderen hadden. Hij wel, althans. Hij wist niet zeker wat Peg ervan had gevonden. Of misschien was hij gewoon te oud toen Jeanie werd geboren, te zeer gewend aan zijn eigen manier van doen. Hij dacht wel dat hij een goede vader was geweest. Hij zou niet weten wat hij nog meer had moeten doen. Hij had toch haar muzieklessen betaald? Hij had haar elke week mee de stad in genomen, en thuis had hij al dat kattengejank van haar voor lief genomen en al de toonladders die ze de hele tijd op de piano had gespeeld die nog van Peggy’s moeder was geweest. Peg had ook piano gespeeld. Als ze visite hadden wilde ze nog wel eens iets spelen, na een paar glazen vieux. Liedjes uit de oude doos, meer van de generatie van hun ouders dan van hun eigen generatie, maar iedereen zong mee, zelfs al kenden ze de woorden niet. Meestal haalden ze het einde van de liedjes niet eens, zo hard moesten ze lachen. Hij kon zich niet herinneren dat hij Jeanie ooit zo had zien lachen. Zelfs niet als kind.

Dat kind van Mantel, daar zat tenminste wat leven in. Een pittig ding, dat had hij wel gezien die zondag dat ze met zijn drieën naar de Punt waren gekomen. De manier waarop ze om zich heen keek, sprak boekdelen: ze wilde dat mensen naar haar keken. Als Jeanie een beetje meer zoals zij was geweest, zouden ze vast niet zoveel ruzie hebben gehad. Hoewel, ruzie... meer een chagrijnige stilte waarbij Peggy als buffer tussen hen had gediend, pal tussen haar kribbige, wrokkige dochter en haar kwade man. Het zondagse diner was Peggy’s idee geweest. ‘Jeanie is duidelijk gek op die vent. Ja, hij is ouder dan zij, maar daarom hoeven we de relatie toch niet af te keuren? Jij bent ook ouder dan ik. En hij is niet meer getrouwd of zo.’ Hij had geprobeerd uit te leggen dat er meer aan de hand was, maar dat had hij haar niet duidelijk kunnen maken.

Toen het zeven uur was, mocht Michael van zichzelf uit bed komen om wat thee te zetten. Hij kon nog steeds maar aan één ding denken: Jeanie, die hij misschien wel geen eerlijke kans had gegeven. Woede was net zozeer onderdeel van zijn karakter geworden als vroeg wakker worden, maar nu had hij niemand meer om zijn woede op uit te leven, behalve zichzelf. Zelfs aan de reclasseringsambtenaar denken hielp niet meer. Terwijl hij stond te wachten tot het water kookte, dacht hij aan de whisky in het kastje onder het aanrecht, en hij moest zijn uiterste best doen om zich niet te bukken en de fles tevoorschijn te halen. Toen hoorde hij de stem van Peggy. Hij had zich bijna omgedraaid, zo zeker wist hij dat ze in de keuken was. Drinken voor het ontbijt, Michael Long? Dat zou je mij niet geflikt hebben. Hij liet het theezakje uitdruipen tegen de rand van zijn kopje en vroeg zich af of hij gek aan het worden was. Iedereen zou gek worden van een situatie als de zijne. Zou dat tot aan zijn dood zo doorgaan, al die gedachten en herinneringen die door zijn hoofd spookten? Dat was natuurlijk de reden dat hij naar de kerk was gegaan. Met oprechte spijt en vergeving had het allemaal niks te maken. Hij had gehoopt op de magische werking van het ritueel. Dat zijn gedachten op het moment dat hij de hostie doorslikte spontaan zouden verdwijnen. Maar het had niet gewerkt. Hij zou tot zijn dood blijven doormalen.

Hij nam zijn thee mee de slaapkamer in, maar ging niet weer onder de dekens liggen. Hij bleef op de rand van het bed zitten, met het kopje in een hand en het schoteltje in de andere. Hij hoorde hoe hij het hete vocht opslurpte, en herinnerde zich hoe gênant Jeanie het altijd had gevonden als hij dat in het openbaar deed. Dat kind van Mantel had het wel komisch gevonden. Hij moest terugdenken aan de zondagse lunch, de enige keer – voorzover hij wist – dat Mantel binnen was geweest in het huis op de Punt. Na het eten had Peg voor iedereen thee ingeschonken, en die had hij net als altijd naar binnen geslurpt, zij het dan dat hij het die keer nog een beetje harder had gedaan dan normaal omdat hij zichzelf wat moed had ingedronken voordat de visite kwam. Eerst viel er een doodse stilte. Toen keek Jeanie hem vol walging aan, en ten slotte had Abigail Mantel het uitgeschaterd. Dat had het ijs gebroken, en daarna hadden ze allemaal gelachen. Zelfs Jeanie had uiteindelijk een glimlachje op haar gezicht weten te toveren.

De directeur van de gevangenis was hoogstpersoonlijk langsgekomen om hem over haar zelfmoord te vertellen. Zo rond deze tijd van de dag, misschien een beetje later. Michael had de voordeur opengedaan om de melk binnen te halen, en daar stond hij, een lange, grijze man in een pak en een zwarte overjas. Blijkbaar had hij geoefend op wat hij moest zeggen, want zijn lippen bewogen nog. De aanblik van Michael, die alleen zijn kamerjas aanhad, verraste hem. Hij was echter snel weer bij de les. Je moest stevig in je schoenen staan om leiding te geven in een gevangenis.

‘Meneer Long,’ had hij gezegd. ‘Ik ben van Spinney Fen...’

Michael was hem in de rede gevallen. ‘Laat maar. Zoals ik al tegen je collega zei, ik wil haar hier niet in huis.’

‘Jeanie is dood, meneer Long. Misschien kunt u me maar beter even binnenlaten.’

En dus had hij een uur in het voorkamertje gezeten om Michael te vertellen wat er was gebeurd. Dat een bewaker ’s ochtends de deur had opengedaan en haar had gevonden. Dat ze toen al een tijd dood was, waarschijnlijk al sinds de avond ervoor de deur op slot was gegaan. Dat ze er met de beste wil van de wereld niets meer aan hadden kunnen doen. ‘Het spijt ons verschrikkelijk, meneer Long.’ Het klonk alsof hij het meende. Het ergste was echter nog wat hij zei, net voordat hij wegging. ‘Het is mogelijk dat Jeanie onschuldig was, meneer Long. Ik begrijp dat de politie van plan is de zaak-Abigail Mantel te heropenen. Jeanie wist dat nog niet. Het was namelijk nog niet officieel, en we wilden haar geen valse hoop geven. Maar ik vond wel dat u het recht had om het te weten.’ In het halletje bleef hij stilstaan. ‘Wilt u uw dochter nog zien, meneer Long? Dat kan geregeld worden als u daar prijs op stelt.’

Eventjes was de verleiding groot geweest. Toen had hij gedacht: ik heb het recht niet. Ik wilde haar niet zien toen ze nog leefde. Waarom zou ik dan nu het recht hebben om haar dood te zien?

Zonder een woord te zeggen had hij zijn hoofd geschud.

De man was weer naar buiten gegaan. Bij de voordeur had hij zich gebukt, want hij was zo lang dat hij bang was dat hij zijn hoofd zou stoten tegen de deurpost. Michael had hem nagekeken totdat hij bij zijn auto was – een rode sportwagen – en had toen besloten dat hij zelf ook zelfmoord zou plegen. Een dag lang had hij, heel melodramatisch, gefantaseerd over de beste methode – ophanging, pillen of de verdrinkingsdood. Zijn voorkeur was uitgegaan naar het laatste. Rond deze tijd van het jaar was het water zo koud dat je binnen een ommezien het bewustzijn verloor, en daarbij was het wel passend dat een waterrat als hij onder de golven zou verdwijnen. Maar natuurlijk had hij het niet gedaan. Dat zou vals spel zijn. Hij moest in elk geval in leven blijven tot de moordenaar van Abigail Mantel werd veroordeeld. Dat was hij Jeanie wel verschuldigd.

Michael ging de badkamer in, waste en schoor zich. Dat had hij de laatste dagen niet meer gedaan (behalve de dag ervoor, net voordat hij naar de kerk ging), maar als hij toch zou doorleven, dan maar liever netjes. Volgens de regels. En dus roosterde hij een sneetje brood en dwong zichzelf het op te eten.

Hij stond net het bord en het kopje af te drogen toen de bel ging. Het was iets over halfnegen. Het was niet de dag waarop zijn werkster normaal kwam, dus liet hij de bel rinkelen zonder de deur open te doen. Het was vast iemand van de pers. Een of andere journalist die hem een fortuin bood voor een foto van Jeanie en beloofde zíjn versie van het verhaal te vertellen. De bel bleef echter rinkelen, scherp en onophoudelijk, alsof er iemand tegenaan stond geleund. Hij liep het halletje in. Door het matglas van de voordeur zag hij een vorm, een grote, omvangrijke schaduw.

‘Laat me met rust!’ riep hij. ‘Ga weg, anders bel ik de politie!’

De bel hield op, en in plaats daarvan tilde er iemand van buitenaf het klepje van zijn brievenbus op. Hij zag een open mond, een keel en bewegende lippen.

‘Ik bén de politie, pop, en ik zou me maar binnenlaten als ik jou was, anders gaan we samen gezellig een wandelingetje naar het politiebureau maken.’

Hij deed de deur open. Voor de deur stond een vrouw. Iets in haar houding deed hem aan Peggy denken, en dat was genoeg om ervoor te zorgen dat hij zich iets anders, iets vriendelijker opstelde. Misschien was het haar figuur dat hem aan Peg deed denken: brede heupen en een zware borst waar je tegen uit kon huilen. Er was echter ook nog iets anders. De manier waarop ze lachte. Ze wist dat hij een humeurige ouwe zak was, maar wonderbaarlijk genoeg leek ze hem toch wel te mogen. Ze liep het halletje in.

‘Wat een miezerige bedoening hier,’ zei ze.

Dat kon hij wel hebben. Veel beter dan Winter, de reclasseringsambtenaar die zomaar naar binnen was gelopen en net had gedaan alsof hij wist wat er in hem omging. Ze was het soort vrouw dat er geen doekjes omheen wond. Ze zei wat er in haar opkwam, en daarmee basta.

‘Ik zag je gisteren al in de kerk,’ ging ze verder. ‘Ik had je eigenlijk meteen na afloop willen spreken, maar je leek een beetje van streek, dus heb ik maar een dagje gewacht.’

‘Maar goed ook.’

‘Heb je al ontbeten?’

Hij knikte.

‘Dan is het volgens mij tijd voor koffie.’

‘Ik heb geen koffie in huis,’ zei hij. ‘Mag het ook thee zijn?’

‘Alleen als het sterke thee is. Slappe thee is niks voor mij.’

Ze stond nog steeds midden in de kamer toen hij binnenkwam met het dienblad. Hij had een hele pot thee gezet, met daaroverheen de theemuts die Peg van oude restjes wol had gebreid. Verder stonden er twee mokken op het blad. Een klein kopje zou ze waarschijnlijk truttig vinden. Ze stond naar de foto’s op de plank in de alkoof naast de kachel te kijken. Een van hem naast de boot, net nadat hij zijn prijs had gewonnen, met een brede grijns op zijn gezicht die meer te maken had met het bier dat hij op had dan met de medaille. En dan nog een van Peggy en hemzelf op hun trouwdag. Zelf zag hij er net zo mager uit als de Afrikanen die ze op tv laten zien als er weer eens hongersnood is. Peggy daarentegen stond er zacht en rond bij, met een krans van zijden bloemen in haar haren en een bos rozen in haar hand.

‘Geen foto van Jeanie?’ vroeg de vrouw. ‘Je hebt ze toch niet aan de pers verkocht, hè?’

‘Waar zie je me voor aan?’ Alsof hij zich ooit voor zoiets zou lenen!

‘Nee,’ zei ze kalmpjes. ‘Daar lijk je me inderdaad het type niet voor. Maar hoe komt het dan dat je geen foto’s van haar hebt?’

‘Ik dacht dat ze schuldig was. Al die tijd heb ik gedacht dat ze schuldig was.’

‘Heel vanzelfsprekend. Al het bewijs wees in die richting.’

‘Dus jij denkt ook dat ze schuldig was?’ Hij wist niet of hij het hoopte of vreesde.

‘Nah.’ Ze zweeg even. ‘Weet je nog dat ze zei dat ze naar Londen was, de dag dat Abigail werd vermoord?’

‘Ja. Niemand die haar had gezien.’

‘We hebben een getuige. Een student die haar kende. Hij zweert dat ze op King’s Cross was die dag. Ik heb hem gesproken, en als hij liegt, dan word ik covermodel voor de Vogue. Naakt.’

‘Ik geloofde niet alleen dat ze dat meisje had gedood.’ Michael had ineens behoefte om het allemaal uit te leggen. ‘Ik hield haar ook verantwoordelijk voor de dood van Peg.’

‘Geloofde Peg dat ze de moord had gepleegd?’

Hij schudde zijn hoofd. ‘Geen haar op haar hoofd die eraan dacht. Ze zette alles op alles om Jeanie vrij te krijgen. Onderhandelde met de pers, de politie, advocaten. Zo vermoeiend dat ze eraan onderdoor is gegaan.’

‘Zo’n koppige ouwe vent als jij thuis zal ook wel niet hebben meegeholpen.’

Daar had hij geen weerwoord op, en dus schonk hij de thee maar in, nadat hij het zakje nog een paar keer op en neer had gehaald om er zeker van te zijn dat de thee sterk genoeg was. Onelegant liet ze zich in een fauteuil zakken. Hij zette de mok voorzichtig neer op het tafeltje voor haar en keek bezorgd toe hoe ze haar eerste slok nam.

‘Heerlijk,’ zei ze. ‘Precies sterk genoeg.’

Toen ging hij zelf ook zitten en wachtte tot ze ging uitleggen waarom ze nou eigenlijk was gekomen.

‘Ik ben Vera Stanhope. Inspecteur van de politie, regio Northumberland. Op dit soort zaken zetten ze het liefst een buitenstaander. Frisse blik. Je weet wel. Kijken of ze de zaak de eerste keer goed afgehandeld hebben.’

‘De eerste keer werd het onderzoek ook door een vrouw geleid.’ Dat had hij in het begin nogal raar gevonden. Een vrouw aan het hoofd van een team dat verder uit mannen bestond. Na een paar ontmoetingen had hij echter begrepen hoe ze het voor elkaar kreeg.

‘Inderdaad,’ zei Vera neutraal.

‘Hoe heette ze ook alweer?’ Hij probeerde op haar naam te komen, maar hij had een geheugen als een zeef. Het enige wat hij zich nog kon herinneren van de vrouw die in de keuken van het huis op de Punt had gezeten, was haar silhouet. Ze werd van achteren belicht door de laagstaande winterzon die door het raam naar binnen scheen. Ze was stijlvol gekleed in een zwart mantelpak met een korte rok en een getailleerd jasje. Zijn blik was op haar benen gevallen, die in een doorzichtige zwarte panty gehuld waren. Zelfs op dat moment, toen iedereen ervan overtuigd was dat Jeanie een moord had gepleegd, had hij onwillekeurig naar die benen gekeken en zich afgevraagd hoe het zou voelen om zijn hand eroverheen te laten glijden.

‘Fletcher,’ zei Vera. ‘Caroline Fletcher.’

‘Zij dacht dat Jeanie de moord had gepleegd. Meteen van begin af aan. O, ze was best beleefd tegen ons, hoor. Dat was waarschijnlijk de reden dat ik wist wat ze dacht. De sympathie. Dat medelijden. Ze wist wat ons te wachten stond als Jeanie terecht moest staan.’

‘Ze is weg bij de politie,’ zei Vera. ‘Al een tijdje. Je zult het met mij moeten doen deze keer. Een stuk minder plezierig om tegenaan te kijken, hè?’

‘Maar wel een stuk makkelijker om mee te praten.’ Michael had moeite gehad met Fletcher. Ze stelde wel een hoop vragen, maar hij had altijd het gevoel gehad dat ze niet echt luisterde naar de antwoorden, dat ze achter haar beleefde glimlach en glinsterende ogen al conclusies trok die niks te maken hadden met wat hij daar zat te vertellen.

‘Daar ben ik voor,’ zei Vera. ‘Praat maar een eind weg.’

‘Ik had ervoor kunnen zorgen dat ze vrijgelaten werd,’ zei hij opeens. ‘Als ik maar had gezegd dat ze hier kon komen wonen, dat ik haar zou onderhouden als ze weer op vrije voeten was. Als ik haar maar had geloofd, zou ze nu nog leven.’

Met een kwaad trekje rond haar mond zette ze haar beker neer en keek hem aan. Hij dacht dat ze op het punt stond om tegen hem uit te vallen, dat ze hem wel eens zou vertellen wat ze vond van vaders die niet in hun dochters geloofden.

‘Het was niet jouw schuld dat ze in de gevangenis zat.’ Ze sprak langzaam en articuleerde duidelijk, met zoveel nadruk op elke lettergreep dat het leek alsof ze de maat aangaf in een muziekstuk. ‘Het was ónze schuld. Wij zijn de fout in gegaan. De politie en de aanklagers en de rechter en de jury. Jij had er niets mee te maken. Jou treft geen enkele blaam.’

Hij geloofde er geen woord van, maar vond het aardig dat ze het zei.

‘Wat wil je weten?’

‘Alles,’ zei ze. ‘Alles wat er destijds voorgevallen is.’

‘Ik weet niet zeker of ik het me allemaal nog wel kan herinneren. Ik ben bang dat ik dingen door elkaar ga halen. Dat ik me in de details ga vergissen.’

‘Nee hoor,’ zei ze. ‘In details vergis je je niet zo makkelijk. Die zijn juist het makkelijkst te onthouden.’

 

 

 

 

Onschuld
titlepage.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_000.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_001.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_002.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_003.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_004.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_005.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_006.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_007.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_008.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_009.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_010.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_011.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_012.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_013.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_014.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_015.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_016.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_017.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_018.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_019.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_020.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_021.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_022.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_023.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_024.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_025.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_026.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_027.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_028.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_029.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_030.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_031.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_032.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_033.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_034.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_035.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_036.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_037.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_038.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_039.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_040.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_041.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_042.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_043.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_044.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_045.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_046.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_047.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_048.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_049.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_050.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_051.xhtml